Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet financiering pensioenvoorzieningen steenkolenmijnindustrie

 

Wet van 31 oktober 1973, houdende maatregelen met betrekking tot de financiering van de pensioenvoorzieningen van de steenkolenmijnindustrie
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is maatregelen te treffen met betrekking tot de financiering van de pensioenvoorzieningen van de steenkolenmijnindustrie;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1
1
Het Rijk doet aan de Stichting "Algemeen Mijnwerkersfonds van de Steenkolenmijnen in Limburg", gevestigd te Heerlen, ten behoeve van haar pensioenkas telkenjare de volgende uitkeringen:
a
tot en met 1979 een bedrag gelijk aan 1,2 % van de totale loonsom, waarover in het laatstverlopen kalenderjaar door werkgevers en werknemers aan de pensioenkas bijdragen zijn betaald, met dien verstande dat bij de berekening van de in 1974 en de daarop volgende jaren uit te keren bedragen de loonsom van de werknemers in de chemische sector van de N.V. Nederlandse Staatsmijnen buiten beschouwing wordt gelaten;
b
tot en met 1979 een bedrag van 2 miljoen gulden;
c
tot en met 1992 een bedrag van 21,5 miljoen gulden, welke uitkering in 1977 en de daarop volgende jaren telkens ten opzichte van het voorafgaande jaar met 0,5 miljoen gulden wordt verhoogd;
d
tot en met 2007 een bedrag van € 2 722 681,30.
2
Voorts vergoedt het Rijk aan de in het eerste lid genoemde stichting over de jaren 1971 tot en met 1992 de kosten, verbonden aan de aanpassing van de tijdelijke pensioenen van de reeds gepensioneerden en van degenen, die aansluitend aan hun actief lidmaatschap van het pensioenfonds van de stichting zullen worden gepensioneerd, aan de hoogte van de pensioenbedragen van de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1956, 281), voor zover deze kosten verband houden met een verhoging van die pensioenbedragen, welke een gemiddelde stijging van 8? % per jaar te boven gaat.

Artikel 2
Het Rijk doet aan de Stichting "Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf", gevestigd te Heerlen, ten behoeve van haar pensioenkas tot en met 1980 telken jare een uitkering van 1,4 miljoen gulden.

Artikel 3
1
De krachtens artikel 1, eerste lid, en artikel 2 te verstrekken uitkeringen geschieden telkens uiterlijk op 1 juli.
2
De in artikel 1, eerste lid, genoemde stichting doet telkens aan Onze Minister van Economische Zaken een opgave van de kosten, bedoeld in artikel 1, tweede lid, uiterlijk op 1 maart van het volgende jaar. De krachtens laatstgenoemde bepaling te verstrekken uitkering geschiedt telkens uiterlijk op 1 juli van het volgende jaar.

Artikel 4
De wet van 1 juli 1948 (Stb. I 280), houdende bepalingen ter voorziening in de dekking der lasten, voortvloeiende uit de herziene pensioenregeling der mijnwerkers, en de wet van 1 augustus 1964 (Stb. 325), houdende maatregelen ter voorziening in de middelen, benodigd voor een vermindering van de sociale lasten van de steenkolenmijnindustrie in Limburg, worden ingetrokken.

Artikel 5
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na die van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot 1 januari 1973.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 31 oktober 1973
juliana
De Minister van Economische Zaken,
r
F. M. LUBBERS.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken,
p
J. J. MERTENS.
Uitgegeven de vijftiende november 1973.
De Minister van Justitie,
VAN AGT.